Waar de meeuwen schreeuwen
Straat na straat na
straat,
een ijlende metastase.
Agglomeraat van huis
na huis na huis.
Krom gevelgesteente,
kleurloos
verfgebladerte.
Amalgaam van raam na
raam na raam.
Kazernes torenhoog,
vreugd te moede.
Geneigd naar
krottigheid,
gezichtloos gezwel
dat grijpt om zich
heen.
Mijmerend restant van welstand,
verpauperde glorie van 't gisteren,
verpauperde glorie van 't gisteren,
Verslonsde dame van
stand,
kreunend onder d' eer
van weleer.
De zilte geur van 't
lelijks mij schoon,
onder 't schijnsel van je vuurtoren
geboortegrond, mijn
loeder.
"O'de, mijn loeder" ; © Roel Ghysel
"O'de, mijn loeder" ; © Roel Ghysel