dinsdag 17 september 2019

maandag 1 juli 2019

Een Zomer vol Kunst

Te Nieuwpoort, op de promenade langs de havengeul (nog tot 15 september):
woordkramerij op zeilbootdoek.




donderdag 30 mei 2019

dinsdag 7 mei 2019

Lentekriebeling ...

Gezeten op een steen.

Ik zie gulle lentezon 't groen bekleuren,
schapenwolken 't hemelblauw vlokken.

Ik zie het gras madeliefjes bloeien,
bloemstengels knopjuwelen dragen.

Ik zie boomblad'ren bijgezoemd rillen,
struiken vlinderen.

Ik zie don'kre dagen klaren,
hartstocht bloesemen.

Ik zie,
sculptuur in een edentuin,
jou.

Gezeten op een steen,
kuimend zoete minnezuchten.

"Soete minnesuchten" ; © Roel Ghysel


maandag 4 februari 2019

In Oudenburg staat een beeld ...


Een beeldhouwwerk vatten in woord ...

Een gedicht -zoals het genoemd wordt- schrijven op verzoek. Ik heb het nooit gedaan, wil het eigenlijk ook niet: ik ben geen broodschrijver noch copywriter.
Een gedicht schrijven bij een kunstwerk, dat is een uitdaging. Daar is over na te denken: kan je dat wel, simpele woordkramer, kan je het kunstwerk vatten in bewoording?

En daar sta je dan. Hoe te beginnen?
Ik heb gehoord van een dichter die kijkt naar iets, blijft kijken, gaat naar huis en komt met een gedicht over dat iets. Ik kan dat niet. Ik moet flashes in mijn hoofd krijgen: een woord of een zin die me plots te binnen schiet, een beweging van iemand, iets wat op straat ligt, ik noem maar op. Dat gaat in mijn werkschrift en blijft sluimeren, rijpen of niet.

Een opdracht is iets anders. Daar is er een vooraf vastgelegd gegeven. Een kunstwerk dan nog wel, een creatie waar de ziel van de schepper al insteekt. Wat moet of kan ik daar nog aan toevoegen zonder daaraan afbreuk te doen? Ik heb dus een foto zichtbaar op mijn schrijftafel gelegd, wachtend tot er en passant iets binnenvloog. En het kwam niet. En de druk op jezelf stijgt en je wordt ongelukkig en je denkt aan opgeven. Maar het blijft wroeten in de kop. En dan is er, even onverwacht, het licht.
Ik herinner mij een van mijn bezoeken aan de oude Karel Jonckheere, eminent Oostends schrijver en dichter. Hij las mij een brief voor van een leraar die in de klas een gedicht van hem wou bespreken. En de vraag van de leraar was: "wat is de diepere gedachte van uw gedicht". Het antwoord van Jonckheere was eenvoudig: "de diepere gedachte meneer, is wat u er zelf in ziet". Voilà, daar brandt de lamp.

Voor mij staat een kunstwerk. Het heeft een naam, "zee-polder-zand" in dit geval. Het zegt iets over de gedachte van de kunstenaar bij het creëren ervan. Deze drie woorden, naar mijn bescheiden mening, verwijzen naar de ziel van het werk en minder naar de stoffelijke belichaming. Dat is mijn kapstok: mijns inziens een veel belangrijker vraag is "hoe raakt het mij".

Met andere woorden, de keuze van mijn thema is gelinkt aan de ruimte die een kunstwerk laat voor de perceptie van de toeschouwer. Het gedicht -als u het zo wil noemen- dat ik mag brengen is gebouwd op de kernwoorden die de titel van het werk meegeeft, jedoch met mijn eigen invulling ervan.

Bij deze dus:
  
     In de luwte van de duindijken
     die 't achterland behoeden,
     daar staan ze,
     de moeders.

     Rank als 's vlakke lands belforten,
     van een schoonheid z'n kathedralen te moede.

     Fijn als 't zeezand dat hen gebaard heeft,
     sierlijk gekleed in grofgeweven damast.

     Fors als de polderklei waaruit ze gegroeid zijn,
     robuust in 't kleed van 't noest aardgewroet.

     In hun ogen beloken
     d'avondrust,
     de rijke oogst uit de zee gepuurd.
     In hun blik verholen
     't morgenlicht,
     de vruchten van 't akkerland te oogsten.

     Te eer en glorie,
     wier kind'ren we zijn,
     uit 't zilt ontsproten
            en van binnenwaardwind geboetseerd,
     daar staan ze,
     onze moeders.

Woord: Roel Ghysel, "De moeders".
Beeldhouwwerk: MaRF, "Zee-polder-zand".
Markt Oudenburg






dinsdag 8 januari 2019

Droomverloren ...


Warm de zomernacht,
achter rolluikspleten het venster wijdopen.
De slaap vat de jongen niet.

't Bunkeren bij nachte, de vroege afvaart.
De kamer vangt in vlagen
                het geroep van vissermannen en bootsjouwers,
peuk bengelscheef in de mondhoek.

Tussen teer en terpentijn, bedrijvig ‘t piskantoor.
De Pescador geurt visolie binnen.

Bezijden de duinen leeft de kaai.
De jongen deemstert mee.

Door 't open venster zwaait het vuurtorenlicht binnen.
Drie slagen naar land, een donker één twee drie.
Drie slagen lichten de kamer op, drie slagen verlichten de zee.
De jongen telt, het ritme van de zandman.

De jongen droomt,
van mannen die de zeewolf niet duchten,
verhalen van zijn naasten,
ter IJsland
de vaart van de rode vloot.

De man ontwaakt.
Oostwaarts rijzen wolkenkrabbers,
ten westen de oever in puin.
Hij ziet bezijden de duinen de kaai,
het hart in pijn.

"O'de mijn loeder" ; © Roel Ghysel