dinsdag 8 januari 2019

Droomverloren ...


Warm de zomernacht,
achter rolluikspleten het venster wijdopen.
De slaap vat de jongen niet.

't Bunkeren bij nachte, de vroege afvaart.
De kamer vangt in vlagen
                het geroep van vissermannen en bootsjouwers,
peuk bengelscheef in de mondhoek.

Tussen teer en terpentijn, bedrijvig ‘t piskantoor.
De Pescador geurt visolie binnen.

Bezijden de duinen leeft de kaai.
De jongen deemstert mee.

Door 't open venster zwaait het vuurtorenlicht binnen.
Drie slagen naar land, een donker één twee drie.
Drie slagen lichten de kamer op, drie slagen verlichten de zee.
De jongen telt, het ritme van de zandman.

De jongen droomt,
van mannen die de zeewolf niet duchten,
verhalen van zijn naasten,
ter IJsland
de vaart van de rode vloot.

De man ontwaakt.
Oostwaarts rijzen wolkenkrabbers,
ten westen de oever in puin.
Hij ziet bezijden de duinen de kaai,
het hart in pijn.

"O'de mijn loeder" ; © Roel Ghysel