dinsdag 4 juli 2017

Ode aan het Zeeheldenplein


Bloeddoorlopen, roodbetraand.
Spiegels van de schemerende zon
turend naar gindse horizon.
En ze wacht.

Fluisterzacht gekabbeld met de milde golven,
schreeuwgeroepen gebulderd met de aanrollende baren;
een lange aanroeping.
En ze wacht.

Op het ritme van de getijden
dagen de dagen.
En met de zilte lucht
ademt de zee
immer wederkerende leegte.
En ze wacht.

Getekend door de bloei in haar schoot,
aan de rand van het dode tij,
wacht ze.
Wacht ze op het schip,
't schip dat niet komt,
nimmer komt.

"Ergens nergens tussen eb en vloed" ; © Roel Ghysel

maandag 12 juni 2017

De vis wordt duur betaald


De zeemeermensen bezingen
de dansende pierenellen,
horlepiepend,
bruidsmeisjes van 't doodse lot.

De voedsters minnen
het bloemendier.
De hoeders ontketenen
het bloedkoraal.

Hoog,
schuimgolvend,
als 't vierspan van de manvis,
rijst de kwalpoliep.

Slagzij.

Zwerk wordt einder, eider wordt zwerk.
Broodwinner verwordt tot brood.

Aangevreten galgenaas,
door de moeder des levens uitgekotst
ergens nergens
tussen eb en vloed

("Ergens nergens tussen eb en vloed" ; © Roel Ghysel) 

vrijdag 17 maart 2017

Ode aan O'de


Où sont les neiges d'antant,
't tafereel van ons gisteren
verzonken in vergetelheid.

Jij staketsel,
houtenarmig havenhoofd,
de zeemoeë thuiskomers omsluitend.

Jij Halve Maan,
van getaande jeugdlijven,
doodsverachtend de getijdenstroming,
't zomerlang zwemgenot.

Jij radarpost,
vanop het duin
oogstarend naar de behouden vaart.

Jij Lange Nelle,
wit-roodgestreepte torenwacht,
lichtzwaaiend welkom boven zee en stad.

Jij duin,
hoog en fier,
bestoeid door kindergelach,
liefjes in de schoot.

Jij fort,
donkere kazemat,
't verhaal van muren bekrijten,
d'eerste sigaret,
het schuchtere meisjeskussen.

Jij bunker,
stille getuige,
jongensavontuur van kogels en helmen,
van messen en gamellen,
de nooit gevonden soldaat.

Grauwgrijze bouwval
geruïneerd,
gevangen in prikkeldraad,
mijn stad,
in oneindige tristesse,
verloochening in de ogen,
zeg het,
où sont les neiges d'antant.

("Ergens nergens tussen eb en vloed" ; © Roel Ghysel)

woensdag 1 februari 2017

Jij


Op het ritme van het geruis van de baren
golft speels de zeewind in je haar;
strandt, wit als de branding, in je bles.

Je bronzen huid licht op in de zon;
weerspiegelt de zeebloei
zilvergroen in je ogen.

Langs de blos op je wangen,
gespoord van milde zonnebrand,
zucht in een traan
de koelte van de westerbries.

Het zilt landt op je mond,
nestelt zich in ‘t zandkristal.
Je lippen proeven de smaak van zeewater.

Je adem,
in een zoetwarme golfstroom,
balsemt mijn gelaat.

In jou
vind ik,
als de meeuw deindansend op de schuimkoppen,
de rust van ‘t woelige water.

("Ergens nergens tussen eb en vloed", © Roel Ghysel)