maandag 4 februari 2019

In Oudenburg staat een beeld ...


Een beeldhouwwerk vatten in woord ...

Een gedicht -zoals het genoemd wordt- schrijven op verzoek. Ik heb het nooit gedaan, wil het eigenlijk ook niet: ik ben geen broodschrijver noch copywriter.
Een gedicht schrijven bij een kunstwerk, dat is een uitdaging. Daar is over na te denken: kan je dat wel, simpele woordkramer, kan je het kunstwerk vatten in bewoording?

En daar sta je dan. Hoe te beginnen?
Ik heb gehoord van een dichter die kijkt naar iets, blijft kijken, gaat naar huis en komt met een gedicht over dat iets. Ik kan dat niet. Ik moet flashes in mijn hoofd krijgen: een woord of een zin die me plots te binnen schiet, een beweging van iemand, iets wat op straat ligt, ik noem maar op. Dat gaat in mijn werkschrift en blijft sluimeren, rijpen of niet.

Een opdracht is iets anders. Daar is er een vooraf vastgelegd gegeven. Een kunstwerk dan nog wel, een creatie waar de ziel van de schepper al insteekt. Wat moet of kan ik daar nog aan toevoegen zonder daaraan afbreuk te doen? Ik heb dus een foto zichtbaar op mijn schrijftafel gelegd, wachtend tot er en passant iets binnenvloog. En het kwam niet. En de druk op jezelf stijgt en je wordt ongelukkig en je denkt aan opgeven. Maar het blijft wroeten in de kop. En dan is er, even onverwacht, het licht.
Ik herinner mij een van mijn bezoeken aan de oude Karel Jonckheere, eminent Oostends schrijver en dichter. Hij las mij een brief voor van een leraar die in de klas een gedicht van hem wou bespreken. En de vraag van de leraar was: "wat is de diepere gedachte van uw gedicht". Het antwoord van Jonckheere was eenvoudig: "de diepere gedachte meneer, is wat u er zelf in ziet". Voilà, daar brandt de lamp.

Voor mij staat een kunstwerk. Het heeft een naam, "zee-polder-zand" in dit geval. Het zegt iets over de gedachte van de kunstenaar bij het creëren ervan. Deze drie woorden, naar mijn bescheiden mening, verwijzen naar de ziel van het werk en minder naar de stoffelijke belichaming. Dat is mijn kapstok: mijns inziens een veel belangrijker vraag is "hoe raakt het mij".

Met andere woorden, de keuze van mijn thema is gelinkt aan de ruimte die een kunstwerk laat voor de perceptie van de toeschouwer. Het gedicht -als u het zo wil noemen- dat ik mag brengen is gebouwd op de kernwoorden die de titel van het werk meegeeft, jedoch met mijn eigen invulling ervan.

Bij deze dus:
  
     In de luwte van de duindijken
     die 't achterland behoeden,
     daar staan ze,
     de moeders.

     Rank als 's vlakke lands belforten,
     van een schoonheid z'n kathedralen te moede.

     Fijn als 't zeezand dat hen gebaard heeft,
     sierlijk gekleed in grofgeweven damast.

     Fors als de polderklei waaruit ze gegroeid zijn,
     robuust in 't kleed van 't noest aardgewroet.

     In hun ogen beloken
     d'avondrust,
     de rijke oogst uit de zee gepuurd.
     In hun blik verholen
     't morgenlicht,
     de vruchten van 't akkerland te oogsten.

     Te eer en glorie,
     wier kind'ren we zijn,
     uit 't zilt ontsproten
            en van binnenwaardwind geboetseerd,
     daar staan ze,
     onze moeders.

Woord: Roel Ghysel, "De moeders".
Beeldhouwwerk: MaRF, "Zee-polder-zand".
Markt Oudenburg