Jij
Op het ritme van het geruis van de baren
golft
speels de zeewind in je haar;
strandt,
wit als de branding, in je bles.
Je
bronzen huid licht op in de zon;
weerspiegelt
de zeebloei
zilvergroen
in je ogen.
Langs
de blos op je wangen,
gespoord
van milde zonnebrand,
zucht
in een traan
de
koelte van de westerbries.
Het
zilt landt op je mond,
nestelt
zich in ‘t zandkristal.
Je
lippen proeven de smaak van zeewater.
Je
adem,
in
een zoetwarme golfstroom,
balsemt
mijn gelaat.
In
jou
vind
ik,
als
de meeuw deindansend op de schuimkoppen,
de
rust van ‘t woelige water.("Ergens nergens tussen eb en vloed", © Roel Ghysel)