vrijdag 17 maart 2017

Ode aan O'de


Où sont les neiges d'antant,
't tafereel van ons gisteren
verzonken in vergetelheid.

Jij staketsel,
houtenarmig havenhoofd,
de zeemoeë thuiskomers omsluitend.

Jij Halve Maan,
van getaande jeugdlijven,
doodsverachtend de getijdenstroming,
't zomerlang zwemgenot.

Jij radarpost,
vanop het duin
oogstarend naar de behouden vaart.

Jij Lange Nelle,
wit-roodgestreepte torenwacht,
lichtzwaaiend welkom boven zee en stad.

Jij duin,
hoog en fier,
bestoeid door kindergelach,
liefjes in de schoot.

Jij fort,
donkere kazemat,
't verhaal van muren bekrijten,
d'eerste sigaret,
het schuchtere meisjeskussen.

Jij bunker,
stille getuige,
jongensavontuur van kogels en helmen,
van messen en gamellen,
de nooit gevonden soldaat.

Grauwgrijze bouwval
geruïneerd,
gevangen in prikkeldraad,
mijn stad,
in oneindige tristesse,
verloochening in de ogen,
zeg het,
où sont les neiges d'antant.

("Ergens nergens tussen eb en vloed" ; © Roel Ghysel)